donderdag 25 september 2008

Literaire Trotski Quiz (12)


Onze erudiete lezertjes vonden de vorige opgaaf blijkbaar zo beledigend eenvoudig, dat ze niet eens de moeite namen om een oplossing in te zenden. Excuses voor deze onderschatting van jullie belezenheid, het goede antwoord was inderdaad: S. Carmiggelt – ‘Burgerleven’. In: Duiven melken. Met verhalen uit Kraaltjes rijgen (Arbeiderspers, Amsterdam 1975[8] (1960[1])) pp. 67-68 [Oorspronkelijk boekpublicatie in Kraaltjes rijgen (1958)].
Fluks verder nu met een wat moeilijker citaat. Een beetje een lange lap tekst, maar dat is a. om de lezers in de gelegenheid te stellen de stijl goed in zich op te nemen om zodoende tot een goed antwoord te kunnen komen; en b. omdat dit soort proza sinds lang niet meer geschreven wordt (aanwijzing!) en het eigenlijk wel heel aardig is om weer eens zoiets te lezen.

De bij onderstaande tekst horende quizvragen:
1. wie schreef deze zinnen; en
2. uit welke oorspronkelijk Nederlandstalig literair werk (een roman) is deze passage afkomstig?

Donzige sneeuw dwarrelde uit de wolken en de zigzagvlammen der mitrailleuses flitsten aan alle kanten door het reeds invallend donker. Hun geluid echter ging in een ander ontzaglijk veel machtiger geluid verloren, - als het aanrollen van de zee, dacht Jonathan, neen, alsof de stad zelf een geweldig levend wezen was, waarvan men de rokende, koortsachtige ademhaling kon horen. Pas later, toen de honderdduizenden arbeiders, die aanstroomden over de Nicolaasbrug, langs de Garde-boulevard en vooral de mensenmassa over de Newski Prospekt, hen volkomen opgezogen en geassimileerd hadden, gaf hij er zich rekenschap van dat dat, wat hij hoorde, hun zware stappen waren op de vastgestampte sneeuw, het hijgen van hun wasemende monden en de Internationale, die als wiekslag van millioenen vogels wapperde boven hun hoofden. Voor hem uit, zoals hij trouwens van de aanvang af verwacht had, ging Marianne. Ze had een korte verschoten rok aan boven hoge rijglaarzen, een blauw voorschoot voor, of ze zo uit de een of andere fabriek kwam en een rode doek losjes geknoopt over haar haren, waarin hier en daar de sneeuwvlokken bleven kleven. Ze ging tussen een groep matrozen in, zware kerels met witte hemden en braniekragen, en kaatste met hen grapjes en schertswoorden heen en weer, of het naar een bal ging. In de donkere gevel van het winterpaleis glansden, mat verlicht, de gemutileerde vensters, en tussen de zandzakken, die de jonkers op de kozijnen hadden gelegd, schoot nu en dan een rode straal bliksemend in het vlees van de massa, die met een bijna dierlijk gehuil en een nog feller losknetteren der wildgeworden machinegeweren antwoordde. Een roodgardist drong zich, van de andere kant, door de menigte heen en fluisterde enkele woorden tot Marianne. Vlak bij hesen de matrozen haar op hun schouders en boven de schemerige koppen der menigte hield Marianne een toespraak, waaruit Jonathan slechts de woorden: “Lenin, Bolsjewiki, Trotski, fsjolastj sovjetof” verstaan kon. Wat volgde, gebeurde in een zodanig tempo, dat voor en na, zich later in het bewustzijn, als de onlogische verstrengelde beelden van een koortsdroom verwarden. Openslaande deuren, het hijgend rennen van zwarte gestalten over de sneeuwvlakte, rood en gouden stoelen die onder de trap van zware laarzen versplinterden, het angstverwrongen gezicht van een vrouwelijke soldaat, die haar wapens wegwierp, plotselinge salvo’s en lichamen, midden in hun vaart gestuit, die wonderlijk traag in een komieke houding, neerbuitelden langs de trappen. Eindeloze galerijen….
Het knetteren der mitrailleuses vermengde zich met het doffe dreunen der kanonnen, angstkreten van stervenden, glas dat in scherven viel, de doffe explosies van handgranaten en flarden der Internationale.

Geen opmerkingen: