maandag 26 januari 2009

Van Nijlande naar heelal


Nog voor de eerste maand van het jaar om is, moet ik terugkomen op mijn voornemen alle in 2009 door mij gelezen boeken te becommentariëren op dit blog. In de eerste plaats: hoe definieer je “gelezen boek”? Dat ik in het kader van het Darwin-jaar gedeeltes herlees uit Trotsky’s Notebooks, 1933-1935. Writings on Lenin, Dialectics and Evolutionism, of dat ik uit Daniel de Lange – Willem de Zwijger en andere opstellen een verhandeling lees over Rosa Luxemburg, terwijl ik de rest van het werk hapsnap doorneem – is dat het lezen van een boek? En wat heeft het voor zin een niemendalletje als Karel heeft echt bestaan van Arnon Grunberg te bespreken, of een als cahier uitgegeven artikel van Igor Cornelissen – Borgtochtelijk lijden. Het korte leven van J.K. van Eerbeek? Wie zit er te wachten op een bespreking van Richard Grunberger – Red rising in Bavaria, een studie uit 1973, of van Grondslagen en problemen der nieuwe kultuur in Sowjet-Rusland van Henriette Roland Holst-Van der Schalk uit 1932? Niemand niet! En dat antwoord is meteen het bruggetje naar de poëzie.


Vorig jaar verscheen het (Nederlandstalige) debuut van Erik HarteveldDe eeuwig zoemende vliegenstrip (Uitgeverij kleine Uil, Groningen 2008), een ijzersterke bundel waarin de dichter extrapoleert van het verwonderende hele kleine (geboortedorp) naar het onbevatbaar reusachtige (heelal). Normaalgesproken geen liefhebber van gedichten over de jeugd van een schrijver, vind ik ze in deze bundel volkomen op hun plaats, omdat ze deel uitmaken van een groter geheel, van de compositie. Zo wordt in het derde gedicht

Wij krijgen breuken
in de derde klas.
Wat tot voor kort
ondeelbaar was
bestaat niet als geheel.

De wereld valt uiteen:
de liksteen op het land,
het schrikdraad en wijzelf
staan in een nieuw verband.

[p. 9]

op haast kinderlijk eenvoudige wijze weergegeven, hoe kennis je kijk op de wereld niet alleen verandert, maar tevens de wereld vergroot. Dat getallen kunnen worden opgedeeld, verruimt de blik van de derdeklasser, en het inzicht dat de wereld niet ondeelbaar is maar de som der delen, maakt tevens de geest rijp voor uiteindelijk de kwantummechanica. Hoe kleiner de samenstellende delen, hoe groter de wereld. De nieuwe blik richt zich echter niet alleen naar binnen, naar het kleinste deel(tje), maar verwijdt zich ook richting heelal: de som van alle delen. Kennis verandert alles rigoureus, gedachten en inzicht schieten met een noodgang alle kanten op. De bundel als big bang – al lijkt ook Harteveld, getuige de laatste strofe van het gedicht

Ruimtevaart

Ergens moet er niets bestaan,
we komen er vandaan.

Er is geen gewicht,
geen donker en geen licht,
geen woord geen zin.

Wat trekt ons deze ruimte
zonder einde of begin?

[p. 37]

vraagtekens te zetten bij die theorie (altijd fijn, mensen die niets voor zoete koek slikken maar een onderzoekende, wetenschappelijk geest hebben); tenminste wanneer je de zin interpreteert zoals ik: heeft het heelal niet alleen geen begin in ruimtelijke zin, maar evenmin in de tijd?
Wat moet ik verder over De eeuwig zoemende vliegenstrip zeggen? Misschien dit: als ik niet uit principe altijd weigerde om zitting te nemen in literaire jury’s en deel uitmaakte van zo’n commissie, dan zou ik deze bundel onmiddellijk bekronen met welke prijs dan ook.

Geen opmerkingen: