donderdag 12 maart 2009

Gnodde het gnoekalf



(fabel)

voor Nataschia, Zoë & Jure
en voor Nikki natuurlijk



In een kudde grazende gnoes
stond Gnodde gras te kauwen.
Met zijn vader en moeder.
En met tante Babs en oom Bert.

Toen hij zijn buikje had volgegeten
keek hij verveeld om zich heen.
Die grote dieren, dacht hij, zijn wel lief.
Maar ze hebben nooit tijd om te spelen.
Ik ga een vriendinnetje zoeken.
Een jong wild beest.

Gnodde zag een konijntje.
Een leuk meisje met een wipstaartje.
Hij galoppeerde naar haar toe.
En vroeg: ‘Wil jij mijn vriendinnetje zijn?’

‘Ja,’ zei het konijnemeisje.
‘Lekker spelen met z'n tweetjes.
Ik weet wel wat leuks.
Spring maar op mijn rug.’
Dat deed Gnodde.
Hij vond het een fijn spelletje.

‘Spring nog eens op mijn rug,’ riep ze.
‘En nog een keer. En weer.’
Na een tijdje wilde Gnodde iets anders doen.
Maar daar had zijn vriendinnetje geen oren naar.
‘Wij konijnen doen altijd hetzelfde spelletje.
Alle konijntjes willen maar één ding.’

Het is best leuk, dacht Gnodde.
Maar vier keer per dag is genoeg.
In de verte zag hij Theo Tapir lopen.
Gnodde draafde erheen.

‘Hé Theo,’ riep hij. ‘Ik zoek een vriendinnetje.
Kan jij me misschien helpen?’
‘Nee jongen,’ zei de Tapir.
‘Ik speel altijd met mezelf.’
Hij kneedde nadenkend zijn slurfje.
‘Ik weet wat,’ zei Theo opeens.
‘Je moet naar Karel de Kraanvogel gaan.
Die schrijft boeken over vriendinnetjes.
Over hoe je ze kan krijgen.
En wat voor spelletjes je met ze kunt doen.
Karel zit vaak in De Put.
In dat donkere hol daar verderop.
Dan drinkt hij tot hij niet meer kan.
Het is een echte Kraanvogel.’

‘Dank je wel Theo,’ zei Gnodde.
‘Een goed idee.’
Hij rende weg.
Theo Tapir snoot krachtig zijn slurf.

Karel de Kraanvogel zat inderdaad in De Put.
Gnodde stelde zich beleefd aan hem voor.
Toen vroeg hij: ‘Kan jij me helpen?
Ik zoek een vriendinnetje.’
Karel schudde zijn wijze kop.
‘Nooit zoeken,’ zei hij.
‘Het komt vanzelf.’

‘Ik begrijp je niet,’ zei Gnodde.
Karel legde teder een vlerk
in de nek van het tortelduifje dat naast hem zat.
‘Ik zal het je uitleggen,’ zei hij.
‘Duifje is één van mijn vriendinnetjes.
Ik heb haar hier ontmoet.
Was ik gaan zoeken,
dan was ik niet hier geweest.
En had ik haar dus nooit gevonden.’
Dat is waar, dacht Gnodde.

Karel vertelde verder.
‘Toen ze hier vorige week binnenkwam
ben ik met haar gaan praten.
Daarna zijn we samen weggegaan.
En nu heb ik al drie keer met haar gespeeld.
Steeds weer iets anders.
Alle spelletjes zijn leuk, zegt ze.
Vind je haar geen lief klein vogeltje?’

Dat vond Gnodde zeker.
Hij zei tegen haar: ‘Ik wil niet als die Kraanvogel
spelletjes doen met veel meisjes.
Ik wil maar één vriendinnetje.’
Blij glimlachend keek Duifje hem aan.

Ze praatten nog wat,
Gnodde en Duifje.
Toen legde hij een poot rond haar schouders
en liepen ze naar buiten.
Ze gingen samen spelen.

En Karel?
Die bleef helemaal alleen in De Put zitten.
Hij huilde een beetje.
En ging toen maar weer drinken.

Geen opmerkingen: