dinsdag 12 oktober 2010

Literaire Trotski Quiz (47)


Ach, we zijn zo druk. Wee, daarom weinig activiteit hier op het blog. In Rotterdam neemt de redactie nu al weken werkzaamheden waar voor een verhuizende collega, in Groningen worden verwoede pogingen in het werk gesteld om een volgend boek zover af te hebben dat de uitgever het wil meenemen in de voorjaarsaanbieding – of het lukt om hier nog tussen te biggen wordt een dezer dagen duidelijk.
Daarom nu maar weer even een voor ons makkelijk stukje: overtypen voor de quiz. Op de vorige aflevering kwam snel een correct antwoord, gepost door anoniem (René). Benieuwd of het nu weer zo snel gaat. Hier de vragen:
1. welke literator en criticus schreef onderstaande regels; en
2. aan welke oorspronkelijk Nederlandstalige kritiek werd deze passage ontleend?

Het wil mij voorkomen, dat Helman in dit gedeelte van zijn boek een poging heeft willen doen om zich als intellect te rehabiliteren. In een gesprek met G.H. ’s-Gravesande heeft hij eens een merkwaardig eerlijke uitlating aan de publiciteit prijsgegeven: ‘Überhaupt vind ik mezelf een stomme vent en daarom ben ik ijverig. Als je een klein talent hebt, moet je hard werken.’ Ik betwijfel, of die uitlating geheel zonder coquette nevenbedoelingen werd gedaan (b.v. met de verwachting, dat de lezer daaruit zou concluderen, dat die Helman toch om de drommel niet dom was); maar in ieder geval lijkt zij mij, het zij zonder enige boosaardigheid gezegd, zeer juist en Waarom Niet bevestigt deze zelfkarakteristiek trouwens geheel. Waar Helman, zoals in het middengedeelte van zijn roman, probeert de evenknie te worden van Aldous Huxley door een soort Point counter Point op te zetten, daar faalt hij jammerlijk. Om gesprekken boeiend te kunnen maken, moet men nu eenmaal noodzakelijk boeiende ideeën hebben; en die heeft Helman niet, of nauwelijks. Men krijgt bijna de indruk, alsof hier een schrijver voor het eerst systematisch aan het denken is gegaan en nu, zoals meer voorkomt, allerlei gemeenplaatsen voor gloednieuwe vondsten verslijt! Wat de helden van Helman, die hij bovendien niet weet te bezielen, zoals hij het zijn kinderen deed, met elkaar verhandelen, is doorgaans zozeer van de tweede of derde rang, dat men er bij in slaap valt.
Helman zelf geeft te kennen, dat hij meent allerhande dogma’s te hebben aangetast, maar m.i. vergist hij zich daarin bloedig. Het is niet voldoende om af te geven op de bourgeois en de Nederlandse bekrompenheid, en het is daarbij niet zo buitengewoon nieuw ook; met zulke goedkope caricaturen, als Helman geeft, wordt men nog geen revolutionnair naar de geest. Zonder enige twijfel (en dat is voor mij tenslotte weer sympathiek in deze mislukking) zijn die caricaturen voor Helman nieuw; zij wijzen op de ernstige wil, zich van vooroordelen te bevrijden, het communisme af te leiden uit het eilandenbestaan der kinderen en een land de rug toe te draaien, dat hij met zijn instincten haat, zoals men een afkeer kan hebben van de Hollandse koffietafel met haar gestampte muisjes. Maar Helman komt niet verder dan de rancune tegen het burgerdom; de cynismen, die zijn personages verkondigen, zijn een product van die rancune, terwijl het positieve element, dat hij daartegenover stelt (de ‘enkele wachtwoorden’ voor de ‘verspreide en eenzame posten’, d.w.z. zijn communistische idealen voor de nieuwe ‘happy few’) aldus onwillekeurig iets van pedanterie en zelfgenoegzaamheid bij de schrijver verkondigt.
De revolutionnairen van Helman zijn boekenmensen. Zij lijken op de revolutionnairen uit Dostojewski’s Demonen en Trotski’s autobiographie als een kalkoen op een pauw.

Geen opmerkingen: